Navigatie overslaan
updates
Column — 24.01.2024

Column — “less is more” door landschapsontwerper Bart Dijk

“Less is more” hoorde je 10 jaar geleden nog wel met regelmaat in het werkveld van landschapsarchitectuur en stedenbouw. Hoewel Mies van der Rohe die oneliner weer van dichter en schilder Robert Browning had geleend, bracht hij het minimalisme in praktijk met zijn architectuur. Gezien de opgaven die beide disciplines uit te voeren hebben, zou het misschien goed zijn het “less is more” weer eens af te stoffen.

Het minimalisme in de landschapschapsarchitectuur staat op de schouders van de andere vormgevende disciplines. De stroming begon in de jaren 1960 in New York in de beeldhouwkunst. Werken van Donald Judd en Carl Andre zijn kenmerkend voor die tijd waar het ging om met zo weinig mogelijk middelen een zo groot mogelijk gebaar te maken. Vaak werd met geometrische vormen en industriële materialen gezocht naar een contrast met de omgeving. Het uitblijven van directe referenties naar de context of een narratief - zoals we dat tegenwoordig vaak zien - was onderdeel van de minimalistische beeldhouwkunst. Het draaide om de beleving van het object of vorm op zich.  

Deze beweging is in de architectuur ook te zien. Mies van de Rohe wordt gezien als vader van het minimalisme in de architectuur. Zijn Neue Nationalgallerie in Berlijn is een goed voorbeeld van de toepassing van de heldere geometrische lijnvoering en industrieel materiaalgebruik zoals dat in de beeldhouwkunst ook toegepast werd. Maar de minimalistische architecten voegden ook een belangrijk aspect toe aan die principes: het definiëren van heldere ruimten. Neem Tadao Ando, meester in de minimalistische architectuur en het maken van composities met ruimte en licht. Met zijn sculpturale werk kan hij wellicht het beste de minimalistische principes benaderen zoals die door de beeldhouwers werden gebruikt.

 

Neue Nationalgallerie door Mies van der Rohe, Berlijn Duitsland 1968. Beeld: Wikimedia commons
Azuma House door Tadao Ando, Osaka Japan 1976. Beeld: Wikimedia commons

Een directe link van de minimalistische beeldhouwkunst naar de landschapsarchitectuur is het werk van Amerikaan Peter Walker. Zijn Tanner Fountain op de campus van Harvard leest eerder als een kunstwerk dan een buitenruimte. Zijn latere werk laat meer de geometrische en repetitieve patronen zien waarmee hij parken, tuinen en pleinen vormgeeft. Het Sony center in Berlijn of het Burnett Park in Forth Worth USA zijn exemplarische voorbeelden van die benadering. Ook in Nederland heeft hij ontwerpers geïnspireerd met deze stroming. Denk aan het schouwburgplein in Rotterdam.

Dat wil zeggen: het oorspronkelijke ontwerp van 1996, voor de vergroening van enkele jaren geleden. En dat geeft ook weer waardoor de waardering voor het minimalisme onder ontwerpers grotendeels verloren is geraakt. De strenge geometrische ontwerpprincipes en het gebruik van harde materialen leverden weliswaar heldere ruimten op maar waren vaak ook hard, stenig en open. Er zijn echter wel groene minimalistische ontwerpen. In Nederland realiseerde landschapsarchitect Hein Otto een reeks sobere maar groene tuinen en terreinen. En denk aan de werken van de Deense landschapsarchitect C. Th. Sørensen zoals het iconische De Geometriske Haver in Herning waarbij het puur draait om de beleving van het effect van de geometrische vormen van door hagen gemaakte ruimten. Groen of stenig, bij de minimalistische ontwerpen gaat vaak de vorm boven de functie. Hoewel míjn ontwerpershart daar sneller van gaat kloppen, voldoen deze ontwerpen vaak niet meer aan de huidige behoefte van stedelijke verblijfsplekken.

 

De Geometriske Haver door C. Th. Sørensen, Herning Denemarken 1982. Beeld: Ben ter Mull

Vandaag worden buitenruimten ontworpen met veel variatie, gebruiksmogelijkheden en groen. De vormgeving is vaak eerder organisch dan geometrisch. Dit is niet direct een tegenreactie op het minimalisme maar voor een deel ingegeven door de bewustwording van klimaatverandering, verlies van biodiversiteit en de positieve werking van een actieve levensstijl. Nieuwe openbare ruimten zijn ruim voorzien van beplanting die de steden koel houden, kennen veel variatie in (vaak inheemse) beplanting waardoor de biodiversiteit in de stad wordt versterkt en er is een breder aanbod aan programma. Waar op de minimalistische pleinen nog net ruimte voor een bank en een zandbak was, zien we nu een veelheid aan objecten voor sport en spel terug. Door de stapeling en de veelheid van functies gaat de helderheid van de stedelijke ruimten en de rust van het stadsbeeld.

In het landelijk gebied zien we nog een andere trend. Sinds enkele jaren maken provincies, het rijk en ook gemeenten werk van de bossenstrategie. Een van de maatregelen die voortvloeit uit het klimaatakkoord van Parijs uit 2016. In de basis is het een prachtige doelstelling. Het zou ook een uitgelezen kans zijn door met aanplant van bos- en landschapselementen de door schaalvergroting teloorgegane landschappelijke verscheidenheid te herstellen. In plaats van een goed nationaal ontwerp voor die opgave te maken, zoals dat met bijvoorbeeld de ruilverkavelingen gebeurde, kiest men er tot nu toe vaak voor om op elke overhoek een boom te zetten. Ook op plekken waar dat vanuit cultuurhistorisch en ruimtelijk oogpunt helemaal niet zo logisch is. Daarbovenop wordt op de meeste plaatsen vanwege klimaatverandering en het vergroten van biodiversiteit voor een menging van verschillende boomsoorten gekozen. Hierdoor gaan de verschillende landschapselementen steeds meer op elkaar lijken. Wat een kans was om landschappen leesbaar en landschapsstructuren helder te maken, resulteert in een verdere homogenisering van het landschap. Nu zou je dit voorbeeld als onbeduidend kunnen typeren: een paar bomen op overhoeken. Maar men ziet al jaren dezelfde tendens bij de inpassing van zonnevelden, herinrichtingen en aanleg van provinciale- en rijkswegen en bedrijventerreinen.

Ik vind niet dat we terug moeten en kunnen naar de uitingen van het minimalisme in de landschapsarchitectuur zoals we dat kennen vanaf de jaren 1960. Maar de eenvoudige en heldere ontwerpprincipes die men toen hanteerde brachten wel veel structuur en vooral rust in het straatbeeld. In het huidige werkveld bestaan wel concrete doelstellingen (klimaatadaptief, gezond, inclusief, duurzaam, etc) maar heldere uitgangspunten voor de vormgeving lijken wel eens te ontbreken. Nu de opgaven in stedelijk en landelijk gebied groter zijn dan ooit, is de regie vanuit de overheid daarop nog nooit zo laag geweest. Daar zal de structuur en het overzicht voorlopig niet vandaan komen. Het is dus aan ons als ontwerpers om - binnen de kaders die gesteld worden- rust en structuur aan te brengen in onze ontwerpen.

Bij LAOS proberen we die principes zoveel mogelijk toe te passen en ook uit te dragen. We beschouwen het als een compliment als de hand van de ontwerper niet direct zichtbaar is. Context, vorm en contrast komen vanzelfsprekend samen. Zo creëren wij buitenruimtes met spanning in harmonie. Een mooi voorbeeld hiervan is het ontwerp voor de verbeelding van de voormalige eendenkooi in Glimmen. Goed beschouwd is het een minimalistisch ontwerp. Door met staal een pad en een verblijfsplek te maken is een route ontstaan die het monument van de eendenkooi beschermt. Tegelijkertijd zorgt de geometrische vormgeving en het eenduidige industriële materiaalgebruik voor een sterk contrast met de natuurlijke omgeving.

 

Eendenkooi door LAOS, Glimmen Nederland 2013. Beeld: LAOS

Een ander voorbeeld dat bijdraagt aan de hedendaagse opgaven is het ontwerp voor het Groningse Park Meerstad, waar met weinig ingrediënten een ijzersterk beeld is neergezet. Grondheuvels met inheemse beplanting zorgen voor afwisseling en biodiversiteit. Eén pad dat als een waterpas door de heuvels ligt zorgt voor een heldere lijn en rust in het park. Het hele parkprogramma is integraal vormgegeven met dezelfde ontwerpprincipes. Zo ontstaat harmonie én spanning.

 

Park Meerstad door LAOS en Jeroen Doorenweerd, Groningen Nederland 2018. Beeld: LAOS

Voor het laatste voorbeeld gaan we weer terug naar Denemarken. Daar ontwierp het Deense bureau SLA in Kopenhagen op radicale wijze een stadsbos op een rotonde. Een sterk statement: op een normaal door verkeerskundige regelgeving bepaald stadsbeeld wisten ze met honderden verschillende inheemse plantensoorten een minibiotoop te creëren. De verkeersruimte werd zo versterkt met leefruimte voor mensen, dieren en planten. Je zou kunnen stellen dat op deze plek ook op elke overhoek een boom geplant is. Maar anders dan bij de voorbeelden van de bossenstrategie, is hier wel een sterke identiteit gecreëerd die de stad leesbaarder maakt en bovenal eigenheid geeft.

De ontwerpopgaven die we als landschapsarchitecten krijgen zijn complexer dan ooit. Er wordt veel van de ruimte gevraagd. Tegelijkertijd is de betrokkenheid en de verwachting van de omgeving groot. Het is niet altijd eenvoudig om vanuit het krachtenveld van belangen in combinatie met de informatie- en inspiratiecocktail van de tegenwoordige tijd, tot een ontwerp te komen dat rust en helderheid biedt. De sleutel ligt wat mij betreft in durven te kiezen om dingen weg te laten. Niet alles moet op één plek geïntegreerd worden. Ook voelbare ruimte is nodig, die heeft in een harmonieus ontwerp net zoveel waarde als massa. Structuren en heldere lijnen bieden overzicht en uitgekiende composities brengen spanning. Dat levert niet alleen een karaktervolle omgeving op maar door een sterke relatie met de context, ook een leesbaar (stedelijk)landschap. Less is More.

Sankt Kjelds Plads door SLA, Kopenhagen Denemarken 2019. Beeld: LAOS

Deze website maakt gebruik van cookies voor een optimale gebruikersbeleving. Lees onze cookieverklaring